Daar reed ik dan als juniortje op de (veel te grote) MTB van m’n vader door Inzell. En op 922 meter hoogte, vond ik na al dat gehijg een magische plek. Verscholen in de bossen, ligt daar de oude ijsbaan, de Frillensee. Een bevroren meer, die in de jaren 60 nog volop in gebruik was als ijsbaan. Ik kan zo’n plek in mijn hele lijf voelen. Het kost mij weinig moeite in te beelden hoeveel publiek daar heeft kunnen staan. De bomen dragen stilletjes de schaatsverhalen en houden ze stevig met hun wortels in de grond. De baan moest helaas plaatsmaken voor een snellere en sneeuwvrijere versie in het dorp beneden (waar ik overigens ook lekker heb mogen vertoeven).
Terwijl m’n trainingsmaatjes de plek vanzelfsprekend leken te vinden, verbleef ik in volle extase en wilde niet meer naar beneden. Met m’n hoofd nog terug in de tijd, in verwondering, werd ik naar beneden gestuurd door de trainers terug te rijden naar Inzell. Helaas onvoorbereid en zonder instructies: ik wist niet hoe bochten te rijden en af te dalen. Zeker niet op grind. Ik kreeg geen tijd om m’n focus te switchen en stortte mij naar beneden zoals opgedragen. Mijn extase maakte plaats voor een afdaaltraumaatje. Een lullig en tekenend souveniertje. Zonde, want zo spannend hoeft het allemaal niet te zijn. Mag wel natuurlijk, zou ik zeggen als sportpsy.
Pas zo’n 15 jaren later leerde ik met meer vertrouwen, van de schaatsmeiden, prachtige afdalingen te maken. Met natuurlijk af en toe nog een stuurfoutje. Maar wat geeft het, zolang je maar niet een ravijn in dondert. Ik kon het voelen: genieten geblazen als de wind met zo’n snelheid door je haren wappert.
Het geheimzinnige plekje daar bovenin, was er eentje die ik nooit vergat. Dus wilde ik nog een keertje terug. Zo wandelde ik pasgeleden voor een, wellicht laatste keer, de meters omhoog. De plek nog steeds soulstirring… en nu mocht ik het delen met m’n gezin. Stil was ik er van. Een mooi moment voor de start van onze reis en een lang verblijf in het buitenland.